Hoofdstuk 3
MIJN JEUGD
 

Inhoud

1. VOORWOORD

2. INTRODUCTIE

3. MIJN JEUGD
Het begin
De school
Arts voor natuurgenees-

kunde

4. AAN GENE ZIJDE
De Grote Ervaringen/Tien jaar
ononderbroken gelukzaligheid
Profetie
Een droom
GraalsVisioen
De Drieëenheid
Appendix
Mijn innerlijke vrouw
Vrijend vrij...Tantra
De Meester
OPENBARING VAN
DE GROTE MOEDER
HET ABSOLUTE NIETS
HET GROTE LICHT
HET GROTE STERVEN/
DE ONDERWERELD
Commentaar
Voortzetting
De Ultieme Sutra
Voortzetting
Amsterdam, augustus 1980
Dansen
Kundalini
Stille kracht
Volgende
Niets Is/De Cyclus voltooid

5. DE ULTIEME SOETRA

6. DONKERE NACHT VAN
DE ZIEL

Persoonlijke integratie: Vijftien jaar vallen en opstaan
Verlatenheid
Zelfbetrokkenheid
Afgunst/Jaloerse monologen
De Tegenstrever
Loutering
Identiteit
Kennemerduinen 1990
Japan en HongKong
MeiMei
Ontsnapt uit de hel van
de toekomst
Brazilië
Laatste beproeving

7. DE HEILIGE VALLEI
("Dalrede")
De Afdaling
De Diepte
De Terugkeer

8. MIJN LEVENSMYTHE
Terugkijkend
Mededogen
Vernieuwing
Schoonheid

9. HEALING THE PLANET
Te Beginnen bij jezelf
Weeklacht
De Universele Weg
Soeverein Leven
De 7 Stappen

10. DE GROTE MOEDER
(Her)ontdekking
Teresa van Avila
Een Wonder/PilgrimCare
Erkentelijkheid

11. KEER OMME
Grote Moeder Hymne

12. EPILOOG
Ter beschikking staan
"Evaluatie"

Het Groene Gras

OVER DIT BOEK

 

Het begin

Mijn ouders waren schitterende mensen. Buitengewoon aantrekkelijk, jong en stralend. Beiden bezaten dat onweerstaanbaar pure, iets wat je niet kunt definieren, maar alleen maar kunt bewonderen. Beide kwamen uit een patriarchaal gezin, echter met een groot onderling standsverschil, hetgeen de nodige obstakels opwierp. Beide grootvaders waren „sterke persoonlijkheden", de ene succesvol rechercheur van politie die in 1929 de beruchte viervoudige moordenaar IJje Wijkstra arresteerde, de ander als directeur-eigenaar van een meubelfabriek en een gerespecteerd medeburger. De grootmoeders - hoewel totaal verschillend van elkaar - beantwoordden aan het toenmalige verwachtingspatroon. Zij offerden zich totaal op voor hun gezin. Beide families behoorden tot een streng belijdende katholieke minderheid. Hoewel niet zonder pijn en verdriet door het onbegrip, wisten mijn ouders met hun sprankelende liefde het bestaande familievooroordeel te doorbreken. Moeder was opvallend klein van gestalte, lichtblond, geestig en gevat, „innerlijk" en principieel, terwijl vader een zeer lang postuur had, zwart haar, gemoedelijk en zorgzaam was, met groot gevoel voor uiterlijkheid, smaak en zakendoen. Middels deze twee mensen werd ik op 11 maart 1942 in Groningen, middenin de oorlog dus, met behulp van de keizersnee, geboren.

De eerste twee jaar van mijn leven moeten het paradijs geweest zijn. Ook later nog noemde mijn moeder mij soms haar „prins". Ik werd dus in de watten gelegd, bewonderd en geliefd, daarover bestaat geen enkele twijfel. Mijn wereld „stortte daarom in" met de geboorte van mijn broertje (1944), die omdat hij lichamelijk zeer zwak was, onmiddellijk alle aandacht - van zijn ook al niet al te sterke moeder - opeiste en kreeg. Ik voelde mij op slag totaal verlaten. Een gebeurtenis, die een groot deel van mijn leven zou gaan beheersen. Aangeslagen trok ik mij terug in mijzelf, treurend over het verloren gegane. Ik werd een „jongen die niet te peilen was". Ik had dan ook veel te verbergen. Naast de pijn over mijn verlies, mijn gevoelde geisoleerdheid, er niet meer bij te horen, kwam ook nog eens de woede ten opzichte van mijn broertje, die mij immers "mijn kostbaarste schat had afgenomen". Mijn dubbelzinnige houding ten opzichte van mijn „onbereikbare" moeder deed tenslotte de deur dicht. Terwijl ik enerzijds alles deed om haar weer voor mij te winnen, met „concessies" die vaak verder gingen dan mijn zelfrespect toestond, beschuldigde ik haar heimelijk van mijn ongeluk, hetgeen het begin werd van een langdurig verstoorde verhouding. Terwijl mijn vader zorgzaam en liefdevol was, kon hij mijn leed toch niet opheffen, noch mij een houvast geven. Het was alsof hij er helemaal buiten stond. Mijn pre-occupatie met mijn verlies maakte dat ik op school aanvankelijk niet goed mee kon komen. Voor mij het beste bewijs voor "verstandelijke achterstand" bij emotioneel belaste kinderen.

Ik werd een dromer, een die zich het liefst van de rest afzonderde. Ze moesten mij vooral niet pesten - wat natuurlijk juist wel gebeurde - zo kwetsbaar voelde ik mij. Naast de overduidelijke nadelen, die dit gaf, baande deze introvertheid wel de weg voor de latere innerlijkheid. Hetgeen overigens niet verhinderde - ja zelfs bevorderde - dat ik in mijn fantasie, maar ook in de werkelijkheid, de identificatie met „de held" zocht. Het was het begin van mijn levensmythe. Zo opereerde ik daadwerkelijk als „hoofdman" van een jongetjesgroep die met eigengemaakte zwaarden, schilden en pijl en boog tegen andere jongens optrok. Alles wat „kracht" symboliseerde ging er bij mij in als koek. Als tweejarige „zo onrechtvaardig aan de kant gezet" zocht ik compensatie voor mijn machteloosheid. Het was de tijd, dat ik gefascineerd was door bijvoorbeeld het stripverhaal van Hans G.Kresse: „Eric de Noorman". Deze belichaamde voor mij alles waar ik naar dorstte: zijn begin in het mythische Atlantis, van de troon gestoten door zijn broer (...), deze vervolgens heldhaftig teruggenomen, zijn koninklijk optreden, zijn rechtvaardigheid, het opkomen voor de verdrukten en zijn avontuurlijk leven. De mythologische lijn van de „verstoten eerstgeborene", de „banneling" is universeel herkenbaar, o.a. bij Odysseus, Esau en Jacob, Parcival en Maitreya Boeddha en recentelijk in Walt Disneys „Leeuwenkoning". H.Ahrendt, Alice Miller en A.Mitscherlich noemen dit een karaktertype, waarin door een tekort aan fundamentele aandacht een zekere dosis narcisme niet vreemd zal zijn. Inderdaad zou dit probleem mij later grondig gaan bezighouden.

De school

Behoudens het laatste jaar - waarin opeens het intellectuele licht doorbrak - was de middelbare school voor mij een ramp. Ik had er geen „innerlijke verbinding" mee, alles werd mij opgelegd, zo had ik het gevoel. Terwijl ik mij uiterlijk zoveel mogelijk aanpaste - of passief verzet pleegde - was ik voornamelijk in beslaggenomen door mijn innerlijk, zonder dat ik dat altijd even goed kon definieren. „Verlangen naar het onbereikbare" - het schone, romantische, heldhaftige, poëtische en exotische - dat was waar mijn wereld grotendeels om draaide. Wat ik behield was mijn innige contakt met de natuur. Elke week trok ik erop uit om „vogeltjes te kijken". Ik kende alle Europese vogels en ging naar de meest afgelegen natuurgebieden om ze te observeren. Totdat ik toch nog, na twee keer te zijn blijven zitten, zelfs met hoge cijfers voor een aantal door mij grondig verfoeide vakken als wiskunde, natuurkunde en scheikunde, het einddiploma HBS B haalde. Ik had het gehaald, niet alleen dat ik mij door deze schooljaren heen geworsteld had, maar vooral „omdat ik mijn (innerlijke) Schat gered had". Het gevoel mijn Onschuld uit de belegering gered te hebben, staat mij nog bij als de dag van gisteren. Door mijn inmiddels (altijd al) verfijnde intuitie voor het schone en ware, was - beginnend rond mijn dertiende - mijn inzicht in de onechtheid, hypocrisie, leegheid en misleiding van het Christendom steeds duidelijker geworden. Ik begon de wekelijkse gang naar de kerk dan ook te boycotten. Hetgeen leidde tot heftige discussies met mijn moeder, die dit met hart en ziel afkeurde. De „godsdienststrijd" was ontbrand. Het werd hard tegen hard. Zij vanwege haar achtergrond en conditionering, ik vanuit mijn innerlijk gegroeide "overtuiging". Het zou het begin zijn van een levenslange strijd, waarin zij mijn „anderszijn" niet kon accepteren, mij voortdurend bleef afwijzen, beleren en veroordelen tot op hoge leeftijd. De oude wonde werd steeds weer opengereten, ik voelde mij voortdurend opnieuw in de steek gelaten. Ditmaal echter geen gewond en melancholisch terugtrekken in mijzelf, maar uitvechten was het parool. Een uitputtingsslag om liefde, acceptatie en erkenning, die pas heel recentelijk gestreden zou zijn.

Tegen deze achtergrond hoeft het nauwelijks te verbazen, dat ik „gepredisponeerd" was voor wat er in de jaren zestig zou ontstaan. Het gevoel, dat niet alleen ik, maar een hele cultuur snakte naar bevrijding uit de benauwenis van het verleden, begroette ik dan ook met onstuimige instemming. Hoewel ik in het begin nog verdedigde, dat „de Rolling Stones niet meer dan ordinair plebs waren", werd ook ik al gauw in de maalstroom meegezogen. Het was de tijd, dat ik in Groningen geneeskunde studeerde, iets wat mij buitengewoon gemakkelijk afging, dusdanig, dat ik het intellectuele gehalte van de studie ter discussie stelde. Ik compenseerde mijn gemis met andere disciplines. Zo liep ik colleges psychologie, sociologie en culturele anthropologie. Vrijheid en experiment stonden hoog in mijn vaandel geschreven. Daarin had religie aanvankelijk geen enkele plaats. Ik was daarentegen gefascineerd door Proudhon, Kropotkin en Bakoenin en flirtte met de provo- en kabouterbeweging. Voor korte tijd rookte ik stickies en ontdekte daardoor de luchtige, speelse en onserieuze kant van het leven. Zomaar gekdoen, onnozel-zijn of „uit de band springen", vooral in gezelschap van anderen, dat was heel nieuw voor mij. Hetgeen door mijn eerste vrouw niet in dank werd afgenomen. Ook wel begrijpelijk, aangezien zij mij niet kon bijbenen. Wat heb ik haar niet om de oren geslagen met nieuwe theorieën over communes, vrije sex, gedeeld bezit en emigreren. Zij mobiliseerde dan ook in toenemende mate al haar scherpte, kritiek en negativiteit tegen mij, dusdanig, dat al heel gauw mijn leven door donkere wolken werd overschaduwd. Juist mijn (prille) genieten was haar wanhoop, dat zij daarom met hand en tand wilde vernietigen. De culturele revolutie bleef echter niet alleen beperkt tot mijn persoonlijke leven. Door een nieuwe kijk op de dingen, besefte ik de eenzijdigheid van de reguliere geneeskunde reeds in een vroeg stadium. Ik begon dus vragen te stellen en kritiek uit te oefenen. Daarin nam ik vaak het voortouw met „der Starke ist am mächtigsten allein" (Nietzsche) als mijn lijfspreuk. Ik maakte een kritisch geschrift over de opleiding, dat schertsenderwijs „het rode boekje van Stiekema" werd genoemd. Onder mijn leiding werd in het ziekenhuis een grootscheepse actie voor het Vietnamese Bevrijdingsfront gehouden. En bij mijn afstuderen in 1972 koos ik heel beslist voor de natuurgeneeskunde.

Arts voor natuurgeneeskunde

Mijn praktijk, een van de eerste praktijken voor biologische geneeskunde van de generatie van „na de oorlog", was een inslaand succes. Van heinde en ver kwamen de mensen naar Meppel (en later naar Ruinen) voor advies. Met onze twee kleine schatten van dochters bewoonden wij een Drentse boerderij, met veel land, onder andere genoeg voor een biologische groente- en fruittuin. De varkensstal werd tot (primitieve) wachtkamer omgebouwd. Daar zaten hippies, notarissen, stadjers, rotterdammers, staphorsters, boeren en buitenlui gemoedelijk bij elkaar, vaak gewikkeld in interessante gesprekken over „natuurlijk en gezond leven". De NCRV TV met Henk Mochel maakte een programma over de praktijk, waarin sommige van mijn patienten spraken over hun (spectaculaire) genezing. Intermediair plaatste een hoofdartikel van mij over „Biologische Geneeskunde", terwijl Elsevier een interview afdrukte. Regelmatig verschenen er artikelen van mijn hand, o.a. in Gezond Leven. Het was een drukke tijd met veelvuldig lezingen voor allerlei groeperingen, het drukken en verspreiden van voorlichtingsmateriaal, het initieren van nieuwe initiatieven als de „Johanneshoeve", een werkgemeenschapsexperiment, een voedingsassociatie van producenten en consumenten, die toch niet van de grond kwam en plannen voor een „middeleeuwse klooster- en kruidentuin" op onze inmiddels tot drie hectare uitgebreide grondbezit. Terwijl mijn maatschappelijke ster steeg - zelfs erg moeilijke ziekten waren vaak "geen probleem" voor mij, waardoor ik ook buiten de grenzen bekend raakte -  zakte mijn huiselijk geluk en harmonie echter definitief beneden alle peil. Nog durfde ik echter geen beslissing voor een scheiding te nemen.

Het keerpunt was het lezen van een klein groen boekje „Oosterse Renaissance" van Han M. Fortmann, een bestseller in die tijd. Het opende mijn ogen voor een nieuwe dimensie. Spiritualiteit was onbekend terrein en totdantoe geen serieuze optie. Maar ik kwam steeds meer klem te zitten in mijn situatie en was blij met elke opening. Dat „er meer is tussen hemel en aarde" begon ook in mij te dagen. En in tegenstelling tot wat ik vroeger in het Christendom had ervaren, klonk wat ik las - yoga en Boeddhisme - echt, vernieuwend, fris en veelbelovend. De gebeurtenissen volgden nu dichter op elkaar. Ik herinner mij bijvoorbeeld het bezoek van een zeer gerespecteerde wijze man. Hij had gewoon een afspraak voor mijn spreekuur gemaakt. Op mijn vraag „wat kan ik voor U doen", antwoordde hij mij, dat hij hier voor mij was. De ene verbazing volgde op de andere. Hij verklaarde doodrustig, dat „hij mij al geruime tijd had gevolgd" en dat mijn leven een buitengewoon bijzondere opdracht had. In het kort kwam het erop neer, dat „ik een incarnatie van Parcival was" en hij overhandigde mij een boekje van „Heer Mikaal" (aartsengel Michael), waar de voor mij noodzakelijke richtlijnen en lessen in zouden staan*. Ik was wel even gevleid, meer verdwaasd, bedankte hem, waarop de laatste verdween. Omdat „dit soort dingen" - esoterische prietpraat - helemaal niet pasten in mijn levensopvatting, wimpelde ik de gebeurtenis vervolgens lachend weg. Wat daarentegen niet simpelweg weggewuifd kon worden, was mijn huwelijk, dat al veel te lang een complete hel geworden was. Op aanraden van een goede vriendin, ging ik daarom kort daarna naar Karl Graf Dürckheim en leerde er zitten. De Zenmeditatie was een verademing. Ik maakte er in korte tijd de sprong van mijn onwetende kleine zelf naar mijn bewuste ik. Om verder vruchtbaar te zijn, behoefde de oefening echter nog aanvulling. Zo maakte ik kennis met het werk van Louise Stangl. Haar lichaamsbewustwordings- en voeloefeningen - „eutonie" - bleken beslissend voor mijn Zenpraktijk. Het gaf mij het inzicht, dat bewust gewaarzijn en voelend lijfcontakt een directe terugkoppeling met elkaar hebben. Een „innerlijke feedback" die „het veel beter deed" dan de klassieke Japanse stijl, waarin het verstand een te grote rol heeft. In plaats van het commanderen van het lichaam - „je adem tellen" - kwam nu het subtiel bewust invoelen. Zo heb ik jarenlang, soms vijf keer per dag een half uur gezeten.

* Het is misschien goed hier op te merken, dat ik het geloof in "reincarnatie", zoals dat in het algemeen wordt voorgesteld, verwerp.

Terug

© 1999 Copyright by Han M. Stiekema. Alle rechten voorbehouden.
Last update:09/06/07