Hoofdstuk 3
De Nieuwe Unie: Historische Achtergronden
 

Inhoud

Voorwoord

1.
Het Ontredderde
Westen

2.
Variaties op Eenzelfde Thema:
Politieke Filosofie van Plato tot Bodin

3.
De Nieuwe Unie:
Historische

Achtergronden

4.
De Natuurlijke Socio-Politieke Orde volgens Johannes
Althusius

5.
Het Koninkrijk van Hemel en aarde

6.
Overleven

7.
De "Individuele" Strategie/Het Grote Leerproces

8.
De Collectieve Strategie

9.
De Europese Unie der Autonome Regio’s

10.
Vraag & Antwoord

11.
Literatuur

A.
Report van het WWF

B.
Burgers van de 21e eeuw

C.
De Europese Unie der Autonome Regio's

Makro- en Mikrokosmos

1. Het chinees universisme (J.J.M. de Groot) is misschien wel dé inspiratiebron voor het toekomstige Europese Rijk. Immers geen ander systeem heeft de eenheid tussen „Hemel, aarde en de mens" zo uitputtend beschreven. Het „Boek der Zede" zegt hierover: „Het is de kracht van de „wet" waardoor hemel en aarde samenwerken, waardoor de vier jaargetijden harmonieren, waardoor zon en maan schijnen, waardoor de sterren hun baan beschrijven, waardoor de rivieren vloeien en waardoor alle dingen gedijen" of zoals elders opgemerkt: "Er is een zeer nauwe samenhang tussen de hemel, die boven is, en het volk, dat beneden is. Wie dat tot op de bodem doorziet, is de ware wijze" of   „De mens verenigt de geestelijke krachten van hemel en aarde in zich; in hem heffen de beginselen van licht en duister elkaar op; in hem treden de fijnste krachten van de vijf elementen met elkaar in contakt". Deugdzaam leven is leven in harmonie met de kosmos. Hemel en aarde zijn vader en moeder der tienduizend schepselen. Door goed te leven wordt het Geheel bevordert, dat op zijn beurt je alle goeds ten goede laat komen. Ben je deel van het Geheel, dan deelt het Geheel met jou zijn gelukzaligheid duizendvoudig.

2. Voor de Taoisten komen hemel en aarde voort uit datgene wat daaraan voorafgaat: het Niet-Zijn, de Leegte of het Tao. Het is het Absolute, waar alle kosmische wetmatigheid van afgeleid is. De harmonie tussen makro- en mikrokosmos is beslissend voor alle leven, immers alles hangt met alles samen. Geen andere cultuur heeft dit zo tot in detail uitgewerkt. Vooral de relatie tussen kosmische verschijnselen en de levenscyclus van de mens staan daarbij centraal. Alleen diegenen die in „eenheid met hemel en aarde" leven - ingebed zijn in het Geheel - zullen de zegeningen hiervan ontvangen. De keizer was de afspiegeling van dit ideaal. Hij moest de harmonie met „hemel en aarde" volmaakt belichamen. Alleen wanneer de keizer in resonantie was met het Geheel deelde het volk eveneens in de zegeningen. Aan de keizer werd dus hoge eisen gesteld. Door de harmonie van de wereldorde te weerspiegelen, maat te houden en de middenweg te kiezen, bewaarde hij de orde in het Rijk.

3. De Oorspronkelijke Traditie (existentieel humanisme) - de mens geworteld in Hemel* en aarde - is er grotendeels door geinspireerd. Het is de existentiële werkelijkheid, waaraan niemand zich kan onttrekken, de gemeenschappelijke noemer van alle religies. Voor de Nieuwe Europese Unie zou dit kunnen betekenen, dat leven „geworteld in Hemel en aarde" het spirituele fundament van de gehele cultuur wordt: een nieuwe volksspiritualiteit. Onze vervreemding en isolatie wordt opgeheven door onszelf in te voegen in het Geheel, waardoor alle kwaliteiten van dat Geheel in ons overstromen. Al diegenen, die deze persoonlijke vernieuwing „aan den lijve hebben ervaren" nemen vervolgens het voortouw bij de opbouw van de nieuwe cultuur.

*) Er is ook een verschil. Terwijl „hemel" in de Chinese filosofie het zichtbare uitspansel vertegenwoordigt, heeft het in de Oorspronkelijke Traditie de betekenis van het Uiteindelijke, het Grote Bewustzijn, wat de Chinezen het Tao noemen.

Door de wetten van zijn natuur wordt de mens genoopt
in gemeenschap te leven
Naar Aristoteles

Het Mystieke Lichaam

4. In navolging van de Stoicijnen, Plato en Aristoteles hebben ook christelijke denkers zich beziggehouden met mens en samenleving. Bekend zijn de uitspraken van Paulus die de christengemeenschap vergelijkt met het lichaam. De leden zijn allen delen van hetzelfde ene lichaam van Christus. Hier klinkt het universele motief door van de mensengemeenschap als "mystieke lichaam" van het Goddelijke, analoog aan de "mens als evenbeeld van God". De gevolgtrekking is, dat de gemeenschap als afspiegeling van de "Hemel" zich in dient te voegen in de kosmische orde. Er zijn bepaalde universele wetmatigheden - het natuurrecht - waar ieder aan ondergeschikt is. Voor de christen zijn die kosmische wetten terug te vinden in de morele geboden van de bijbel. Anderen, degenen die de Godservaring zochten en vonden, openbaarden hun kosmische inzichten uit eerste hand. Mystici en ketters - denk aan Ruusbroeck, Eckhart en Jan van het Kruis - allen overigens sterk beinvloed door het neo-platonisme - droegen beslissend bij tot inzicht in de Grond van het bestaan. Het zijn echter vooral Augustinus en Thomas van Aquino geweest die de theorieën over de "politeia" verder vorm hebben gegeven. De eerste onderscheidde in zijn "civitas dei" de gemeenschap der gelovigen ("godsstaat") van die der heidenen en afvalligen. De scheiding tussen kerk en staat, het goedkeuren van slavernij en bezit, de predestinatieleer en een vrijbrief tot vervolging van ketters zijn alle op zijn naam te schrijven. Volgens Thomas is God zuiver geest, het onveranderlijke Zijn. Heel de schepping heeft een onveranderlijke wetmatigheid, waarin alles zijn vaste plaats heeft. Ook de mens dus. Deze kan zijn opdracht - een beter, heiliger mens worden - alleen vervullen binnen de gemeenschap. De gemeenschap, en daardoor de staat,  moet deze oefening in volmaaktheid steunen. Terwijl de kerk claimde het "mystieke lichaam van Christus" te zijn, was de staat er dus - en dat was nieuw - voor het welzijn van het individu en niet andersom.

"God liefhebben en de naaste als jezelf" was - goed bekeken -
misschien zo gek nog niet...

5. Nadat een aantal grote denkers, denk aan Machiavelli en Thomas Moore, kwam de restauratie naar oorspronkelijke denkbeelden - de samenleving onder God's heerschappij - vooral weer naar boven bij Calvijn. Hij legde zijn denkbeelden over de godsstaat neer in het geschrift "Ordonnances ecclésiastique" (1541). Volgens Calvijn dient niet alleen de individuele gelovige, maar de gehele samenleving zich te voegen naar "God's wet". Dit ontzag voor "God's majesteit" en zijn geboden - neergelegd in de bijbel - geldt ook voor de overheid. Als het erop aankomt moet de staat de kerk steunen in plaats van andersom. Als horizontale gemeenschap onder God, heeft het calvinisme zeker een belangrijke aanzet tot demokratie gegegeven. De medezeggenschap van allen, tegelijk met de uitverkiezing van de besten (geestelijkheid), is een combinatie die garant stond voor zijn succes. Door daarnaast alle beroepsgroepen gelijkelijk te waarderen - als leden van hetzelfde lichaam - ook die van handwerkers en zakenlieden, was het calvinisme het vroege kapitalisme duidelijk een steun in de rug. Drie succesvolle landen - Zwitserland, Nederland en de VS - zijn daar hedentendage nog een afspiegeling van. Dat het calvinisme echter ook zijn eigen geesteskinderen negeerde, getuigt het werk van Johannes Althusius. Zijn werk werd door de opkomende nationale staten en het kapitalisme niet aux serieux genomen. Deze laatste benadrukte het gemeenschapsaspect van de samenleving - hetgeen hij "consociatio" noemde - als een natuurlijke wetmatigheid. Politiek is voor hem "de kunst van het leven met elkaar". De staat draait om de gemeenschap in plaats van andersom. De eerste is daarbij organisch opgebouwd, bestaande uit verschillende zelfstandige lagen. Deze lagen zijn zowel autonoom als door afspraken aan elkaar gebonden. Daarbij geldt, dat "wat een lager echelon kan doen, niet door een hoger mag worden overgenomen" ook subsidiariteit genoemd. Althusius stond met zijn federalistische opvatting echter alleen. Door de afwezigheid van een duidelijke maatschappijtheorie droeg het calvinisme daarentegen ertoe bij dat staat en kapitalisme hun gang konden gaan. Echter in het kader van de globale crisis, het bankroet van de staatsideologie en een nieuw Europa verdient het werk van Althusius een stralende wedergeboorte*.

* Zie ook de Natuurlijke Socio-Politieke Orde: hoofdstuk 4

"Het Rijk" is de afspiegeling van de kosmische orde op aarde

Vroeg Socio-Politieke Ontwikkeling

6. Het is niet mogelijk een exact beeld te geven van de „politiek" uit vroegste tijden. Enerzijds omdat er geen of nauwelijks geschreven bronnen zijn en anderzijds omdat „politiek" zoals wij deze nu kennen toen niet bestond. De politieke wetenschap zelf heeft hier nog de minste antwoorden op. Het is dus noodzakelijk informatie uit verschillende disciplines naast elkaar te leggen om tot een enigszins acceptabele hypothese te kunnen komen. Ik maak daarbij het onderscheid tussen groep, stam, dorp, stad, volk, federatie (Rijk) en staat als de indeling die het historische proces (in Europa) het meeste recht doet. Het meest speculatieve is uiteraard dat gedeelte dat gaat over de prehistorie. Toch is dit het vertrekpunt geweest en om redenen die later uitgebreid behandeld zullen worden - de herintroductie van het cyclische in de geschiedenis - van uitermate groot belang. Ik heb mijn licht daarbij vooral bij die auteurs opgestoken, die zich met matriarchaat/patriarchaatonderzoek bezighouden.

De Groep

7. De groepsgeorienteerde samenleving was niet noodzakelijkerwijs matriarchaal. Afhankelijk van ras, geografie, klimaat, voedsel en wederwaardigheden van de groep kon dit naar de ene of de andere kant uitvallen. Vanwege de patriarchale dominantie in de latere tijd, benadruk ik hier het matriarchaat als de enige kans om meer over deze vroegste vorm van samenleven te weten te komen. Overal in de wereld, maar vooral in Afrika en Europa schijnt het matriarchaat goed ontwikkeld geweest te zijn. Getuigenis van de eerste zijn de nog steeds matriarchaal georienteerde stammen in West-Afrika, van de tweede de talloze opgravingen van vrouwelijk-sacrale (vruchtbaarheids-) idolen. De laatste zijn heel oud, zij stammen uit de prehistorie (40.000-10.000 jaar BCA). De mensheid bestond toen uit groepen, die hetzij afzonderlijk hetzij gezamenlijk leefden. Over de sociale structuur van die groepen weten we bijna niets. Vandaar dat naar voorbeelden van matriarchaat in de huidige tijd is gezocht. Een van de weinige samenlevingen, die nog intact functioneert is die van de Naaxi, een minderheid in Zuid-China.

8. De Naaxi zijn een must voor iedere serieuze matriarchaatsonderzoeker. Er zijn dan ook uitgebreide documentaires gemaakt van hun leefwijze. Het valt op, dat deze inderdaad in vele opzichten diametraal staat tegenover de huidige. Een van de meest opvallende kenmerken is hun vredelievendheid. Er blijkt weinig of geen conflict te bestaan tussen de leden van de gemeenschap. Velen leggen dit uit door te wijzen op het feit, dat niet de man, maar de vrouw het hoofd van de (groot) familie is. Zij beslist in alle belangrijke zaken. Meisjes worden beschouwd als de „bloem van het gezin", reden waarom zij en niet de jongens door een uitgebreide pubertijdsrite gaan. Bij de eigenlijke initiatie wordt de weelde die de vrouw is, trots en zelfbewust tot uiting gebracht door buitengewoon mooie kleding en opsmuk. Terwijl dochters het begin zijn van een nieuwe familiegroep, blijven de zonen in het gezin, samen met de broers van de moeder. De mannen zijn hierdoor in een coöperatief in plaats van een concurrerend verband geplaatst. De vrouwen bepalen of en wanneer zij mannen - van een andere familiegroep - voor sexueel contakt willen zien. Dit zijn in principe wisselende partners. Mannen kunnen daarbij nooit - als zij er al toe in staat zouden zijn - vaderschap opeisen. De kinderen worden door de matriarchale grootfamilie - met sociale vaders (de broers van de matriarch) in plaats van biologische - opgevoed. Daarnaast is bezit is eigendom van de gehele gemeenschap.

De Stam

9. Waarschijnlijk door confrontaties met andere groepen, sloten zich her en der groepen samen tot grotere verbanden, de stam. Door conflicten, de noodzaak van verdediging en organisatie kregen de mannen automatisch een meer dominante rol. Voor de nomadenstammen uit het Noorden - in Europa de Germanen, in het Midden-Oosten de Hebreeën en in India de Ariërs - bleek dit gelijkelijk het geval te zijn. De overeenkomsten zijn dan ook verbluffend: alle drie zijn ieder op hun eigen wijze het begin van het patriarchaat. In het Zuiden had zich daarentegen een agrarische cultuur ontwikkeld. Het telen van gewassen was een „uitvinding" van vrouwen, vandaar dat daar de matriarchale cultuur het langste standhield. Aangezien ook hier de bevolking (en het bezit) toenam en daarmee de conflicten, werd steeds meer de noodzaak van verdediging van het bezit gevoeld. De omslag naar het patriarchaat was ook hier onafwendbaar. De zelf-organisatie van de stam kende echter grote accentverschillen. Voor ons onderwerp is vooral die van de Germanen interessant.

10. De studie van de germaanse samenleving is sinds de Tweede Wereldoorlog niet bijster populair. Van alles wat van die kant kwam, heeft men immers alleen maar ellende ervaren. Hoewel buitengewoon begrijpelijk, hebben wij onszelf hierdoor ook tekortgedaan. Er blijken namelijk een paar verrassingen op ons te wachten. Naast het krijgshaftige vertoonde de germaanse samenleving - waartoe oorspronkelijk ook de onze behoort - een aantal opmerkelijke kenmerken. Zelfs zo, dat moderne politieke wetenschappers zich hebben afgevraagd, of wij niet 400 jaar lang de verkeerde bronnen en de verkeerde landen hebben bestudeerd *. Het heeft te maken met de eenzijdige orientatie op de anglo-saksische politieke cultuur met verwaarlozing van die van het continent, in het bijzonder de vroegduitse. Stammen werden daar al gauw sedentair met landbouw en veeteelt als belangrijkste bestaanswijze. In plaats van de romeinse latifundia (grootgrondbezit) overheerste bij hen de gespreide bewoning in de vorm van kleine, zelfstandige boerenhoeven. Zij waren onderdeel van een associatieve familiestructuur c.q. boerengemeenschap, bestaande uit buurschappen met sterke sociale samenhang en vormen van georganiseerd leiderschap. Deze dorpen kregen van de vorsten speciale privileges, waaronder een eigen rechterlijke en uitvoerende macht. Deze rechtsgemeenschap werd daardoor tot gemeente.

* Kenneth Mc Rae, President of the Canadian Political Science Association.

11. Ook later onderscheidde zich de natievorming in zoverre van andere ontwikkelingen in Europa, dat naast de vertikale verhouding tussen heer, adel en volk er dus tevens sterke horizontale bindingen waren. De ethische basis was het germaanse stelsel van trouw en wederkerige hulp tussen (leen)heer en (vrije) volgeling. Dit hield in dat de volgeling zich verplichtte tot deelname aan de stijd voor de leenheer terwijl deze zijn volgeling beschermt en onderhoudt door het schenken van een leengoed. Het opmerkelijke is, dat deze overeenkomst zowel door de leenheer als zijn volgeling verbroken kon worden. De verdere ontwikkeling was afhankelijk van vele factoren. Zij kon plaatselijk zeer verschillende vormen aannemen. Hoewel de tendens in de richting van grootgrondbezit en de daarvan afhankelijke boeren ging, bleven elders vrije dorpsgemeenschappen met eigen zeggenschap over eigendom, bezit en overerfbaarheid bestaan. Toen de vrije boeren zich tenslotte gedwongen zagen zich onder bescherming van een heer te stellen, vielen zij onder het zogenaamde hofrecht, een rechtbank bestaande uit vertegenwoordigers van de bewoners onder voorzitterschap van de heer of zijn vervanger (Meier). Het is echter niet verwonderlijk, dat toen in latere eeuwen het platteland in toenemende mate door de geestelijke en territoriale vorsten werd uitgebuit en onderdrukt, juist in het duitse gebied - met zijn traditie van vrije dorpen (Frei- of Reichsdörfer) - uitgebreide boerenopstanden uitbraken.

Het Volk

12. In de vroegmenselijke groep overheerste een horizontale structuur. Door o.a. de ontwikkeling van landbouw, verplaatsingen van nomadiserende groepen, het (daardoor) samengaan van kleinere groepen in grotere, de accumulatie van bezit en dit tegen buitenstanders te beschermen, ontstond er in de groep leiderschap van vrije weerbare mannen, hetgeen het begin van het stamverband inluidde. Bij deze ontwikkeling is het goed te beseffen - later een cruciaal argument van Althusius - dat de gemeenschap er was vóór de heerser, welke laatste aanvankelijk door diezelfde gemeenschap was verkozen. Vervolgens zweerden vrije mannen uit eigen wil trouw aan de leider. Later - in de Middeleeuwen - zou deze relatie nog verder uitgewerkt worden in de wederzijdse overeenkomst tussen leenheer en leenman. Pas in de periode daarop, die van de Renaissance, kwam het accent van dit sociaal contract geheel bij de absolute macht van de vorst te liggen.

13. Meerdere stammen kwamen samen in een volk. In centraal Europa vormden verschillende frankische stammen het frankische volk, hetzelfde goldt voor de verschillende stammen van de Saksen, de Lotharingers, de Beieren etc. Uit de stamheersers werd een koning gekozen. Goed voorbeeld daarvan zijn de Merovingers uit de vroege Middeleeuwen. Deze waren vaak niet meer dan "door God" aangestelde en gelegitimeerde despoten, om wie het uitsluitend en alleen om macht, bezit en uitbreiding van gebied ging. De relatie met het volk was die van persoonlijke trouw. Dit evolueerde in een wederzijds pact of consensus, waarbij de koning de vertegenwoordigers van de standen (adel, clerus en later de stedelingen) nodig had om zijn doelstellingen te bereiken. Deze consultatieve functie in dienst van het belang van de vorst werd vervolgens ook een instrument in handen van de standen om meer invloed op het beleid te verkrijgen. De idee van volk was echter gebonden aan de vorst en niet aan een territoriale natiestaat. Dit kwam pas, toen uit de chaos van het middeleeuwse Rijk de behoefte aan een gecentraliseerde autoriteit voelbaar werd. De intermediaire semi-autonome groepen - dorpsgemeenschappen, heerlijkheden, stadsstaten, gilden - werden voor het eerste verantwoordelijk gesteld. Deze groepen werden vervolgens buiten het politieke proces geplaatst. Wat er overbleef was de dualistische opsplitsing van de maatschappij met de vorst aan de ene kant en de onderdanen aan de andere kant.    

De Stad

14. In heel het vroege Europa vond een uitkristallisatie plaats van nederzettingen, dorpen, gemeenten, pre-stedelijke kernen naar wat uiteindelijk de stad zou worden. Deze onderscheidde zich van de anderen niet alleen in bouw en bevolkingsgrootte, maar vooral door het stadsrecht. Omdat de stad problemen kreeg, die niet meer van buitenaf door een vorst opgelost konden worden, werd een deel van de macht aan de stad zelf gedelegeerd. Binnen de vroege stad organiseerden de bewoners zich in gemeenschappen, dit om de veelzijdige belangen te kunnen behartigen. Afhankelijk van de streek stoelde de samenwerking op de wederzijdse eed - eedgenootschap - waarmee de leden tegenover elkaar en de gemeenschap trouw beloofden. Vanwege de concentratie van macht en rijkdom maakten vele steden zich verregaand afhankelijk van de vorsten. In het duitse rijksgebied waren dit de vrije rijkssteden, die hun stadsrecht direct van de keizer hadden ontvangen. Vooral in Italië, de noordduitse steden en de Nederlanden ging die zelfstandigheid het verst. Zij waren bij tijden vrijwel onafhankelijk.

15. In tegenstelling tot Engeland en Frankrijk waar de steden steeds meer gingen functioneren als elementen van het koninklijk machtsapparaat, ontwikkelden de duitse steden een pluraal netwerk van groepsgebonden zelfbestuur en autonomie, samen met het recht om deel te nemen aan het grotere politieke bestel. In het algemeen regelden de bewoners het bestuur en de rechtsspraak op hun eigen manier. In de praktijk kwam dit neer op het samengaan van een door de vorst benoemde ambtsdrager en een bestuurscollege, gekozen door de stedelingen zelf. Naast het bestuursapparaat bestond de stad uit kleinere zelfstandige eenheden, zowel territoriaal als beroeps- en standgebonden. Het voorbeeld van de eerste was de wijk, dat weliswaar geen directe inspraak in het bestuur had, maar de basis was voor een belangrijke horizontale organisatie, die van de burenplicht.

16. Een tweede opvallend fenomeen was dat van de gilden. Ook zij stonden (vaak) buiten de bestuurlijke macht. Intern waren zij verregaand autonoom. Zij stelden het belang van de eigen groep voorop, bewaakten hun eigen kwaliteit, bestreden oneerlijke concurrentie, hadden hun eigen bestuur en regels, leidden hun eigen gezellen op, ontwikkelden zorg voor leden in nood en droegen (financieel) bij tot de stedelijke gemeenschap. Andere min of meer zelfstandige groepen waren de verschillende standen, waaronder de stadsadel, de (rijke) elite (patriciërs), de zogenaamde hagepoorters, degenen die buiten de stadspoorten woonden, de geestelijke broederschappen en anderen. De zelf-organisatie van „lagere" maatschappelijke organen met onafhankelijkheid op het eigen deelgebied en zonder inmenging van bovenaf, bleek (blijkt!) essentieel voor instandhouding en versterking van het maatschappelijk weefsel cq structuur. Door de eenzijdige orientatie op de macht, zijn functies als deze stelselmatig uitgehold, iets waar in de 17-eeuw Johannes Althusius zich zou meesterlijk tegen verzetten zou.

17. „De essentie van deze plurale orde was niet dat de leden in de eerste plaats wedijverden om een plaats in een centraal georganiseerd systeem van macht en autoriteit, maar veeleer geinteresseerd waren in samenwerking tussen van elkaar afhankelijke, maar tevens autonome politieke krachten, en dat zij dit bereikten, niet door zich te verbinden met een meerderheidssysteem van besluitvorming, maar via een permanent proces van onderhandeling en consensus building".

Thomas O.Hueglin „Early Modern Concepts for a Late Modern World", 1999 Wilfrid Laurier University Press.

Federatie (Het Rijk)

18. De germaanse verovering van Rome was een keerpunt in de westerse geschiedenis. Het bezegelde het einde van het oude Romeinse Rijk. In de tijd die erop volgde breidden de eersten hun macht met wisselend succes steeds verder uit. Het oude imperium-ideaal stak daarom opnieuw de kop op. De motor hier achter was het Christendom, dat sinds keizer Constantijn de Grote zijn belangen tot wereldse had uitgebreid. Bovendien had alleen het Christendom een hiërarchische structuur bewaard, in tegenstelling tot de Romeinse bestuursstructuur, die geheel in verval was geraakt. Kerk en staat hadden dus een groot belang bij elkaar. De kerk had de staat nodig om zijn macht te vestigen en de staat had daartoe het bestuursapparaat en de zegen van de kerk nodig. De maatschappelijke ideologie stond haaks op die der oorspronkelijke germaanse samenlevingen. Vereenvoudigd weergegeven kan men zeggen, dat hiërarchie tegenover de gemeenschap stond. De concreet-dynastieke macht van de heersers werd versterkt door een ideologische bovenbouw, die van het universele Imperium Christianum. Men ontwierp de constructie, dat het keizerschap van „het Romeinse volk" was overgedragen op de Frankische en later op de Duitse koning. Karel de Grote was de eerste die zich als „Romeinse keizer" liet kronen. Later zou dit uitmonden in het Heilige Roomse Rijk van de Duitse Natie, de overkoepelende universele idee ter vereniging van meerdere volken en territoria. Het bleek echter meer een ideologie dan een concrete staatsvorm te zijn, een bestel dat zich nooit echt dominant heeft kunnen manifesteren.

19. Dat neemt niet weg, dat in het Duitse Rijk universaliteit en regionalisme als twee polaire, vaak tegenstrijdige, soms aanvullende krachten bij elkaar kwamen, dusdanig, dat tot op de dag van vandaag deze twee krachten herkenbaar zijn gebleven in het politieke bestel (Bund en Länder). Net als die andere grote polariteit, die tussen kerk en staat, heeft eerstgenoemde de discussies gedurende de hele Middeleeuwen beheerst. Het mondde uit in de controverse natuurrecht versus goddelijk recht. Het eerste ging uit van de „natuurlijke aard" van de mensengemeenschap, de tweede van de idee, dat de aardse hiërarchie door God gegeven was en een spiegelbeeld van de hemelse diende te zijn. De kerk met zijn romeins-christelijk juridisch fundament en overeenkomstig centraal bestuur met hierarchisch geordende instituties was hier duidelijk in het voordeel. Lange tijd kon niemand een behoorlijke maatschappelijke positie bereiken, dan via de (opvoedings)instituten van de kerk. Het breekpunt kwam met de Hervorming. Doordat de paus in de investituurstrijd de (uiteindelijke) nederlaag had geleden en de keizer (Karel V) grotere vrijheid van godsdienst had toegestaan (Verdrag van Augsburg 1555), konden opeens lokale vorsten en gemeenschappen hun „oorspronkelijk gezicht" laten zien. Hetgeen gereflecteerd werd in de opstelling van de grote hervormers zelf. Luther die zoals bekend de zijde van de vorsten, de adel en het absolutisme koos, terwijl Calvijn het tegendeel deed. De laatste verafschuwde de (wereldse!) tyrannie en stichtte zijn autonome religieuze gemeenten. Het Rijk als een federatie van volken is met de EU weer actueel geworden.

De Staat

20. Het oude Rijk was geen lange toekomst beschoren. Immers, in de late Middeleeuwen kristalliseerden zich de drie krachten uit die de Europese geschiedenis tot op de dag van vandaag zouden gaan bepalen: het individualisme, het kapitalisme en de soevereine staat. In de volgende hoofdstukken wordt de ontwikkelingsgang ervan uitvoerig besproken. 

NB. Zie voor uitgebreide informatie het voortreffelijke boek: J.De MontéVer Loren en J.Spruit "Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling", 1982 Kluwer.

Das Heilige Römische Reich Deutscher Nation

21. Het lijkt goed de historische context van het Uniebegrip verder toe te lichten. Niet in de laatste plaats om aan te tonen, dat ons „Rijk van Hemel en aarde" in vele opzichten een evolutionaire sprong is en daarom maar heel beperkt in de historische achtergrond (van het Westen) ingepast kan worden. Het heeft meer overeenkomsten met Rijken uit andere culturen als de chinese bijvoorbeeld, Rijken met een totaal andere grondslag dan de onze. Ondanks dat zijn er echter in onze eigen achtergrond ook aspecten aanwezig, waar wij iets van kunnen leren. „Rijk" staat dan voor een bestel, dat een grote geografische oppervlakte beslaat, waarin meerdere landen en volken deel van uitmaken. Karel „de Grote" was de eerste germaanse (frankische) koning, die zijn gebied in deze zin wist uit te breiden. Hegemonie en gebiedsuitbreiding zijn daardoor onlosmakelijk verbonden met het historisch rijksbegrip zoals dat in Europa ontstond. Essentieel daarbij was, dat het „Rijk" geen eigen grondwet, noch eigen bezittingen had. Deze rechten werden uitgeoefend door de koning (vaak verenigd met de persoon van de keizer), de vorsten, de hertogen, de markgraven en de kerk. Het Rijk was daarom een overkoepelend „idee" voor de (vaak) vele locale soevereine entiteiten. De keizer was in de eerste plaats een symbool van eenheid, grandeur, recht en vrede, in plaats van wetgever of uitvoerder daarvan. Hij vertegenwoordigde het „hoofd", met de (keur)vorsten als het lichaam, de laatsten oefenden het werkelijke bestuur uit. Enige uitzonderingen daargelaten werd de keizerstitel niet overgeërft, maar werd deze bij stemming door de keurvorsten aan een koning-candidaat toegekend.

22. Twee andere aspecten waren onlosmakelijk met de rijksgedachte verbonden. De eerste was het begrip „romeins". Het was logisch, sinds de germaanse invasies in Italië in de vijfde eeuw, waarbij ook Rome werd ingenomen, dat Karel „de Grote" zich met zijn Rijk in het licht van het antieke Romeinse Imperium geplaatst zag. De hegemoniale rijksgedachte sloot daarom de wens naar een nieuw keizerschap in. Karel zag zijn Rijk als het herstel en de voortzetting van het oude Romeinse Rijk. Vandaar dat hij en vele germaanse keizers na hem de titel „Imperium Romanum" in hun schild voerden. De tweede factor was het Christendom. Deze has zich sinds Constantijn (313) met het Romeinse Keizerrijk vereenzelvigd, dusdanig, dat het de enige staatsgodsdienst was geworden. De eenheid van het Rijk was dus in het belang van de eenheid van de kerk. Met de ondergang van het Romeinse Rijk zag het zijn positie ernstig aangetast. Na vele eeuwen van chaos greep het dan ook de kans die door Karel „de Grote" werd aangereikt, namelijk het herstel van de „universele kerk". Omgekeerd was dit ook voor de consolidatie van het Rijk van groot belang. Obstakels waren er niet, omdat hij en zijn Franken al in een vroeg stadium tot het katholieke geloof waren overgegaan, in tegenstelling tot (vele) andere germaanse stammen, die zich ofwel tegen bekering verzetten, ofwel het arianisme aanhingen. (Arianen hingen de leer van de „wezensovereenkomst" tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest aan, terwijl de orthodoxie de „wezensgelijkheid" verkondigde). Toen de paus zijn positie - als enige opvolger van Petrus - ook nog tegen het Oost-Romeinse Rijk (Byzantium) moest waarmaken, bleek de opkomst van een nieuw Westers Rijk een geschenk uit de hemel. „Kerk en staat" zagen hun gemeenschappelijk belang, het samengaan van de wereldlijke en de geestelijke macht. In ruil voor erkenning, wijding en respect beloofde Karel de „heilige Roomse Kerk" tegen haar belagers te beschermen. Op deze basis werd Karel - en met hem de latere koningen - door de paus tot keizer gekroond. Het voegde aan het keizerschap een „goddelijke" heilsopdracht toe. De gevoerde titel „Imperium Christianum" legt daarvan getuigenis af.

23. Het Rijk was niet in de eerste plaats een territoriale eenheid, maar een overkoepelend metafysisch idee - eenheid in verscheidenheid - een conglomeraat van zelfstandige staten omvattend met het Transcendente als de verbindende factor. Met de teruggang der religiositeit trad dan ook de ontbinding van het Rijk in. In de latere tijd betwistten keizers en pausen elkaar meer en meer de macht, - o.a. in de investituurstrijd - waarbij het fortuin wisselend van de een naar de ander ging. Ook verloren de keizers langzamerhand hun greep op Italië en Rome, zodat het Rijk alleen nog maar boven de Alpen - in Duitsland - geconsolideerd kon worden. Het boette meer en meer aan macht en invloed in, dit ten gunste van het indrukwekkende aantal staten, staatjes, vorstendommen, hertogdommen, graafschappen, steden, kerkelijke vorstendommen en abdijen in het „Rijksgebied". Bij het teloorgaan van het bindende metafysisch principe verwereldlijkten deze staten zich steeds verder, als gevolg van hetzelfde proces van secularisatie - van Zijn naar hebben - zoals dat eerder in dit boek beschreven is. De huidige staat is daarom een vervalsproduct van het Rijk. Toch was het „Heiliges Römisches Reich Deutscher Nation" lange tijd niet uit Europa weg te denken. Het zou tot 1806 standhouden. Ondanks deze positieve aspekten is de restauratie van het "oorspronkelijke" Heilige Roomse Rijk zoals dat door sommige extreem conservatieve milieu's in Centraal Europa wordt nagestreefd - compleet met plannen om Europa te herkerstenen (...) - te absurd om serieus te worden genomen.

De praktisch gerealiseerde - Eenheid in verscheidenheid - is de volgende „stap in evolutie" van de gehele mensheid

Het Rijk versus het Moderne Imperialisme

24. Terwijl bijvoorbeeld China - Het Rijk van het Midden - de harmonie van Hemel, aarde en mens centraal stelde, was een dergelijk concept in het oude Europa totaal afwezig. Bij het Germanendom stond de verbondenheid met de stam, de trouw aan de heerser en de verantwoordelijkheid voor het eigen handelen, de krijgskunst, de gelijkheid van man en vrouw en de ondergeschiktheid aan het (onpersoonlijke) noodlot centraal. De beste krijger was niet zelden ook de heerser, vaak werd een overwinnaar vanwege zijn succes op het slagveld tot koning uitgeroepen. Het leven werd als strijd gezien, de anderen dienden om overwonnen te worden. Niet verwonderlijk dus, dat een van de hoofdkenmerken van het vroege keizerrijk hegemonie en uitbreiding was. De tweede even belangrijke factor was het Christendom. De verkondiging van Christus onder het motto „onderwerpt alle volkeren" - het geheel eigen expansieve streven van de kerk - viel naadloos samen met de wereldse machtsbehoefte. De kerk was zelf een machtsinsituut geworden, waarbij uitbreiding - „zieltjes winnen" - de topprioriteit was. Het bijbelse „verlaat uw huis en volg mij", werd als excuus gebruikt om de mensen uit hun oude banden „te bevrijden", om het „nieuwe leven in Christus" in te kunnen gaan. Alles wat mensen dierbaar was - hun cultuur, gewoonten, gebruiken, religie, sociale banden - werd daarbij als concurrentie beschouwd. Nooit heeft een godsdienst zoveel geweld gebruikt om de mensen onder „haar hoede" te krijgen. Het meest bedreigend daarbij waren jeZelf-zijn en de natuurverbondenheid. Immers het „jeZelf-zijn in verbondenheid" is dermate vervullend in zichZelf, dat je geen geloof noch kerk nodig hebt. Mensen die Zelfrealisatie nastreefden - „ketters" en diegenen die de verbondenheid met de natuur benadrukten - heidenen, vrouwen, pantheisten - werden vele eeuwen lang dan ook genadeloos vervolgd. Vervreemding van het ware Zelf en isolatie van het lichaam in contact met zijn directe omgeving (natuur) waren het directe gevolg.

25. De christelijke cultuur heeft daarom - in spirituele zin - een barbarendom voortgebracht, in plaats van dat zij ons van barbarij bevrijd zou hebben. Onwetendheid, het niet kennen van jeZelf, verlies van identiteit, de onbewustheid van het Zijn (God) als het innerlijk Licht, met als gevolg de formatie van je diepste Zelf als kernschaduw (C.G.Jung/K.Graf Dürckheim), het afgesneden-zijn van de natuur en het terugvallen op het ego, het zijn allemaal directe uitwerkingen van de kerstening. Dit bewust gecreëerde vacuum werd opgevuld met wat doorgaans „christelijke cultuur" wordt genoemd: het geheel van goddelijke verlosser, de „heilige" schrift, dogma’s, theologie, opgelegde vroomheid, moraliteit, christelijke instellingen en bijbehorende materiële cultuur. In feite was men echter van het Zijn terugevallen naar het „ik", het hebben en het eigenbelang. Het hebben werd de overcompensatie voor het gemis aan Zijn. Het „ik" werd van het Zijn afgesplitst en ging een eigen leven leiden. Terwijl in een spiritueel gezond persoon het „ik" - net als in de slaap - voortdurend tot het Zelf terugkeert - om zichzelf te louteren en te regenereren - was ditzelfde ik de pas naar zichZelf afgesneden en had het geen andere keus dan zichzelf op te blazen. In plaats van in zichZelf te rusten, in evenwicht en harmonie met zichZelf te zijn, nam een „eeuwige onrust" zich van hem meester. Expansie, vooruitgang, groei en uitbuiting zijn daarom ook de „uiterlijke" kenmerken van onze cultuur geworden. De moderne barbaren zijn al diegenen, die zichZelf niet kennen en als overcompensatie voor dat gebrek de gehele aarde leegvreten. De hebcultuur - de cultuur van de ophoping en het teveel - heeft vooral sinds de laatste wereldoorlog, niet in de laatste plaats door het westerse (amerikaanse) imperialisme de gehele wereld overwoekerd.

26. De „heilsgeschichtliche" opdracht van alle bewuste mensen is deze desastreuze ontwikkeling een halt toe te roepen. Wij dienen op korte termijn - individueel en collectief - de sprong van het hebben terug naar ons Wezen, het Zijn te maken. De herontdekking van wie wij werkelijk Zijn, het hervinden van onze ware Identiteit is waar het hier om gaat. Het is de keuze om als verslaafden verder te degenereren en tenslotte ten onder te gaan of wedergeboren te worden. Dat dit zowel een persoonlijk alsook een gezamelijk gebeuren is, zal duidelijk zijn. Immers alle structuren die wij om ons heen hebben geschapen zijn een uitdrukking van ons ego, dat op zijn beurt door de omgeving in stand gehouden wordt. Kom je tot het Zijn, dan verandert je omgeving overeenkomstig. De hebcultuur wordt daarbij stukje bij beetje getransformeerd in een Zijnscultuur. De staat - uitdrukking van de egomachtsstructuur met als belangrijkste functie het beschermen van hebben en bezit - staat deze ontwikkeling daarom in de weg. Het moet zichzelf opgeven terwille van een hogere eenheid: de Unie. De Europese landen dienen zichzelf als nationale staat op te heffen terwille van de eenheid in het Zijn en de verscheidenheid van vitale regionale gemeenschappen. De Unie als Zijnsstructuur staat daarom diametraal tegenover alle oude rijken (de empires van de INFLATIE/"Verlichting" bijvoorbeeld) en de staat. Het is een spong in evolutie. Buiten komt in harmonie met binnen te staan. Als je ware Identiteit het Zelf (Zijn) is, wil je dat weerspiegeld zien in de sociale verhoudingen en de maatschappijstructuur. De samenleving weerspiegelt de persoonlijkheidsstructuur van de mens, zijnde het Zijn, het bewuste ik, het lichaam en de subpersoonlijkheden. Zij worden gesymboliseerd door de keizer, de wetgevende, uitvoerende en coördinerende Unieraad en de verschillende Autonome Regio’s. Individu en cultuur zijn op deze manier ingebed in de grond van het bestaan, mens en gemeenschap liggen in elkaars verlengde, zij spiegelen elkaar in alle onderdelen - als micro- en macrokosmos - zij zijn elkaars „evenbeeld". Zoals dat bijvoorbeeld in het oude China het geval was. In plaats van hegemonie, expansie en imperialisme is er een dynamische balans ontstaan, rust het nieuwe Europa in zichZelf, in het Zijn. Terwijl de pathologische hebexpansie is weggevallen, bloeit gezonde activiteit - activiteit naar, in en vanuit het Zijn - als nooit tevoren.

Existentieel Humanisme

27. De geschiedenis van het humanisme laat zien, hoe de oorspronkelijke waarde van de mens is afgekalft en gereduceerd tot zijn denkwereld-alleen. In zijn overzichtelijke boek "Geschiedenis van het Humanisme in Nederland" laat dr.A.L.Constandse - toch iemand uit onverdachte hoek - het humanisme beginnen in de Middeleeuwen. De grote mystici van die tijd Eckhart en Ruusbroec, de spirituelen als Geert Grote en Erasmus staan daarbij centraal. Veelal teruggrijpend op de klassieke oudheid: Pythagoras, Socrates, Plato, Aristoteles en Plotinus, beschouwden deze het niet te definieren Al-Ene als de dimensie die de hele (zichtbare) wereld doortrekt en draagt. Het anti-clericalisme van deze figuren stoelde niet op een a-religieuze levenshouding op zich, integendeel. Juist door een diep weten - door ervaring - omtrent de laatste Werkelijkheid werd alleen het oppervlakkige godsconcept van de kerk en alles wat ermee samenhing, afgewezen. De humanisten van de Reformatie als Herman van Rijswijk, Siger van Brabant en ook Coornhert verdedigden een wereldbeschouwing die - in ieder geval bij de eerste twee - eerder pantheistisch genoemd kan worden. In plaats van een persoonlijke (bijbelse) god werd de uiteindelijke Werkelijkheid opgevat als het "blote Zijn". Ook Coornhert - de verdediger van vrijheid van geweten - ontkende het bestaan van "God" niet. Door de aanhoudende inquisitie werden de humanisten echter gedwongen zich scherper af te zetten tegen het gevestigde geloof en beten zich vervolgens zo vast in deze houding, dat met "het badwater ook het kind werd weggegooid".  

28. Dat het humanisme altijd een (gepassioneerde!) spirituele beleving van de werkelijkheid gezocht heeft - de Werkelijkheid achter het kerkelijk godsbegrip - getuigen bijvoorbeeld ook Giordano Bruno, Spinoza ("God" als het Ene, de Natuur, de eeuwige Substantie"), Voltaire ("eerste beweger"), Descartes ("de oneindige, ongeschapen Substantie"), Frans Junghuhn ("diepste Grond, Oernatuur), Johannes van Vloten ("het eeuwig en oneindig verband der dingen"), Multatuli ("Zijn, Natuur, Noodzakelijkheid"), C.Busken Huet (pantheisme), Allard Pierson ("God" als schoonheid en liefde"), Tolstoi, Bart de Ligt, Martin Buber, Clara Wichmann, G.A. van den Bergh van Eysenga ("voorchristelijk chistendom"), Leo Polak ("het Geheel, het Een en Al van bewustzijn") en tot slot het Humanistisch Verbond ("het humanisme erkent dat de mens deel heeft aan natuurlijke, maatschappelijke en kosmische verbanden"). 

Existentieel Humanisme: De mens geworteld in "Hemel", aarde
en de gemeenschap

29. Ondanks het feit, dat Baruch de Spinoza's filosofie draait om het "godsbegrip", dat hij overigens ontleende aan zijn Verlichtingservaring! - het onpersoonlijk Goddelijke, het Ene, dat alle verschijningsvormen omvat - en zelfs Descartes ondanks zijn bekende "cogito ergo sum" de religieuze dimensie niet geheel verliet, spitste zich de anti-kerkelijke strijd (terecht) verder toe. Samen met het bestrijden van de christelijke dogmatiek werd echter stukje bij beetje de oorspronkelijke spirituele grondslag van het humanisme verlaten. Met de "Verlichting" viel men terug op de "rede" als de "hoogste instantie" van het menszijn. Dat de "rede" oorspronkelijk als innerlijke "goddelijke vonk" (Eckhart) opgevat was, drong niet meer door. De Logos werd nu gelijkgesteld met het verstandelijk functioneren. De vrijheid van Zijn, die authenthieke soevereiniteit - "Ich bin frei" - eigen aan ieder mens, werd gereduceerd tot "die Gedanken sind frei". Het punt is, dat het verstand, hoe belangrijk ook, niet de kern, maar een instrument is van menselijke functioneren. De consequenties waren vérdragend. Zonder inspiratie en met krampachtige pogingen om alleen met "de rede" nieuwe normen en waarden te formuleren, heeft het humanisme steeds meer terrein verloren. De vrijheid van denken is weliswaar cruciaal, maar blijkt onmachtig in een maatschappelijk systeem, dat de repressieve tolerantie tot in zijn kneepjes beheerst. Net als de mensen is het humanisme vervreemd en "op zichzelf teruggeworpen". Het heeft geoogst wat het eeuwenlang heeft gezaaid: een eenzijdig, oppervlakkig, intellectualistisch en te ver doorgevoerd individualisme. Om de cultuur en zichzelf te redden is het humanisme - waar ook wij ons toe rekenen - echter van cruciaal belang. Net als andere stromingen moet zij - om vruchtbaar te zijn - terug naar haar oorspronkelijke Bron.

De nieuwe gemeenschap:
terug naar de Oorsprong om er vernieuwd uit voort te komen

30. Eeuwenlange vernietiging door staat, kerk en kapitalisme liet van de gemeenschap niet meer over dan rudimentaire organen. Nu de pijn van de afgescheidenheid, de vervreemding en de isolatie bijkans onhoudbaar zijn geworden, komt het verlangen naar werkelijke gemeenschap opnieuw naar boven. We zijn echter vergeten hoe die gemeenschap eruit ziet. Om deze te herontdekken, herbezielen en herstructureren moeten we terug naar de wortels. Studie van onze historisch-cultureel-sociaal-politieke achtergrond, andere culturen en de ecologie kunnen daarbij waardevol zijn.  Spiritueel gezien is het het ontwaken, dat ons inzicht geeft in de oorsprongsmythe: de gemeenschap als levensweb geboren uit de Oergrond. De nieuwe gemeenschap is dus een afspiegeling, een manifestatie van het Transcendente: het "mystieke lichaam van God". Het laat het wezenlijke, de ware aard van gemeenschap zien, namelijk de onlosmakelijke samenhang der totale schepping: de mens in harmonie met "Hemel", aarde en de gemeenschap. De onderlinge relatie binnen de gemeenschap wordt de "natuurlijke sociale orde" (Althusius) genoemd. Zij baseert zich op principes van autonomie en samenwerking.

Het Communitarisme

31. Proudhon schreef in 1860: "Vandaag de dag is de beschaving werkelijk in een crisis beland waarvoor het slechts één analoog kent: de crisis die het komen van het Christendom bepaalde. Alle traditie is verbruikt; alle geloofsleren afgeschaft; daarentegen is het nieuwe programma nog niet klaar, dwz nog niet in het bewustzijn van de massa opgenomen; vandaar dat ik dit "oplossing" noem. Ik maak mij geringe illusies en verwacht niet morgen bij toverslag de vrijheid weer te zien. Nee, nee, het verval, dat een tijd zal duren, en welks einde ik niet meer zal meemaken en die niet korter dan een of twee generaties zal duren, dat is ons lot...". Proudhon had sinds de Franse Revolutie de machtstoename van de staat en de individualisering met grootste zorg gadegeslagen. Hij schreef: "De begrenzing van de taak van de staat is een zaak van leven en dood voor de vrijheid, de collectieve zowel als de individuele". In zijn latere werken bepleit hij de herstructurering van de maatschappij in de richting van het federalisme: "Het maatschappelijk leven voltrekt zich in het samengaan van personen tot groepen en van groepen tot organisaties". Hij zag de mensheid als een federatie van federaties.

"Achter de economische chaos doemt een andere, nog gevaarlijker chaos op: de chaos van een wereldbeeld, een wereldbeschouwing, gegrond op de rede, het individu en de cartesiaanse wetenschap. Wij weten thans dat de rede geen ideaal, maar een instrument is; dat het individu niets anders betekent dan de vrijheid om in eenzaamheid en vertwijfeling te sterven, omdat het weigert buiten de enge kring van het eigen ik te treden; dat er in het heelal geen rechte lijnen zijn, en dat elke snelheid en elke grootheid afhankelijk is van de maat waarmee, de tijd waarop en de plaats waar men hen meet. En dus kunnen alleen groepen van krachten of mensen, die een zeer bepaalde plaats in ruimte en tijd hebben, een nieuwe maat scheppen. Alleen de mens die bepaald wordt door zijn relatie met zijn naaste en zijn concrete opdracht, kan zich opgewassen voelen tegen de nieuwe tijd. Anders kent hij alleen maar angst, ziet hij alleen maar zinloosheid, voelt hij zich vereenzaamd en krijgt hij nooit contakt met de werkelijkheid..."

Denis de Rougemont

32. Kropotkin zette de lijn van Proudhon voort. Hij stelt: "De hele geschiedenis is gekenmerkt door twee tegenovergestelde krachten: de romeinse en de volkse; de imperiale-centralistische en de federalistische; de autoritaire en de libertaire. Sinds de 16e eeuw heeft de staat met succes alle vrije gemeenschappen vernietigd". Met het gevolg dat alleen de soevereine staat en het soevereine individu overbleven. Hedentendage is onder het wetenschappelijk- technologisch-economische geweld zelfs de laatste in gevaar. De mensen kunnen hun huid alleen nog redden door het samengaan in en versterken van de gemeenschap. Gemeenschap niet als een agglomeraat van heterogene factoren, maar bedoeld als (h)echte gemeenschappen. Kropotkin had dit juist ingezien. Hij bepleitte in navolging van Proudhon een federatie van plaatselijke en werkgemeenschappen. "Je moet streven naar de volledige ontwikkeling van de individualiteit, verbonden met de hoogste ontwikkeling van vrije associatie in alle opzichten, op alle niveau's, voor alle denkbare doeleinden; een steeds wisselende associatie, die alle elementen voor duurzaamheid in zich heeft en welke die vormen aanneemt, die op ieder ogenblik het beste voortbrengt".

Eerst vernietigde de staat zijn innerlijk steunweefsel: de lokale gemeenschappen. Vervolgens moeten er "beheersinstrumenten"
ingezet worden om de door diezelfde staat veroorzaakte
chaos te bedwingen

"Als wij in onze decadente cultuur een nieuwe maat willen scheppen, moeten wij dus beginnen met datgene, waardoor elke maat bepaald wordt: wij moeten beginnen met het doeleinde! Men kan alleen een nieuwe maat scheppen als men een nieuw geloof krijgt. Maar men krijgt alleen een geloof als men zijn concrete roeping ontdekt. En elke roeping heeft een bepaalde plaats op aarde en een bepaalde tijd in de geschiedenis, en staat onder een gesternte, dat slechts eenmaal zo verschijnt. En alleen daar en op dat tijdstip openbaart zij zich aan ons, als een oordeel over die situatie".

Denis de Rougemont

33. Met G.Landauer krijgt het federatieve socialisme een religieuze ondertoon. Voortbordurend op Proudhon en Kropotkin verlegt hij het accent naar het "volk". Hij vervangt de relatie individu en staat door de relatie van mensen onderling als eerste prioriteit. "Het is een verbinding tussen mensen, die reeds bestaat, maar nog geen organisatie kent, nog niet tot een hoger organisme gegroeid is". Opvallend is zijn mening, dat die gemeenschap niet opnieuw uitgevonden hoeft te worden, maar de actualisering en reconstructie van het reeds voorhandene inhoudt. Door de ontwikkeling van een organische structuur - van het samengaan van personen, gezinnen, gemeenschappen en federaties - wordt de staat vanzelf teruggedrongen. Voorwaarde is echter dat er een nieuwe geest ontstaat, een die de mensen uit hun verdoving wakkerschut. Pas als het verlangen naar de eenheid in de verscheidenheid doorbreekt, kunnen mensen uit hun gevangenis uitbreken. "Een nieuwe fase in de cultuur komt daar tot stand, wanneer de veelheid van maatschappelijke organisaties door dezelfde transcendente Geest vervuld worden". Hij gaat zelfs verder door te zeggen, dat  het socialisme gelijkstaat met de poging tot samenleven als "verbondenheid in vrijheid vanuit dezelfde Geest, dwz het terugvoeren van de mensen tot religie". De aarde biedt daartoe - als draagvlak van gemeenschapsleven en -werken - de mogelijkheid. Niets hindert de mensen er bijvoorbeeld aan in het hier en nu een dorpsgemeenschap als "basisvorm" van de nieuwe samenleving te stichten. Het "socialistische dorp" dat (traditionele) landbouw met locale industrie verbindt, is de schakel naar grootschalige hervorming van de gehele maatschappij.

Alleen dwazen kunnen de wereld uit zijn normaliteit verlossen

"In het stadium waarin wij nu verkeren, rest ons nog slechts één mogelijkheid: opnieuw beginnen, gedreven door een strenge en diepe hartstocht, in een volkomen nieuwe richting. Men moet de volledige betekenis van dat woord "opnieuw beginnen", goed begrijpen; het moet bewaard worden voor gedachteloos gebruik. Opnieuw beginnen betekent niet hervormingen invoeren, weer in orde brengen of het tempo wat opvoeren; opnieuw beginnen wil zeggen: een ander doel gaan nastreven, en in dienst van het nieuwe doel een nog onaangesproken, totnutoe niet ontdekte krachtbron aanspreken".

Denis de Rougemont

34. Gezien het bovenstaande is het niet verwonderlijk, dat een mens als M.Buber in G.Landauer zijn voorganger en inspirator vond. Bij de eerste is het religieuze socialisme tot volledige ontwikkeling gekomen. Hij stelt dat de mens niet meer terug kan naar oude gemeenschapsvormen, maar dat deze opnieuw vanuit een innerlijke bezieling ontstaat. Inzicht in de noodlottige crisis kan ons innerlijke kracht geven om tot ommekeer te komen. "Het is niet de eerste keer, dat religieuze krachten in een crisis sociaal vernieuwend, verlossend ingrijpen". De afstervende cellen van de samenleving - de absolute eenzaamheid in alle drukte - weerspiegelt de afgescheidenheid van God. Dit veroorzaakt het grote verlangen naar gemeenschap dat de moderne wereld doortrekt. Het werkelijke leven speelt zich niet in de abstractheid van de staat af, maar in het met elkaar zijn: in de gemeenschap, in het dorp, de gemeente, de werkgemeenschap, in de vriendschap en de religieuze kring. Niet in de door de staat leeggezogen rudimentaire organen, maar op plaatsen van optimaal gemeenschapsleven komt de mens tot vervulling. Niet de staat, maar de gemeenschap is rechtmatige eigenaar van de grond en de productiemiddelen. De nieuwe moraal, de nieuwe religiositeit ontstaat niet in de maatschappij, maar in verenigingen, niet in de kerk, maar in broederschappen.

"De revolutionaire kritiek staat in onmiddellijk en nauw verband met een positieve en scheppende houding".

Denis de Rougemont

35. Dit alles kan echter niet voorgeschreven worden. Het kan alleen ontstaan wanneer het van binnenuit komt. De nood als hefboom naar verandering speelt hierbij een belangrijke rol. Pas wanneer deze hoog gestegen is, zullen de mensen bereid zijn vele privé voordelen en privileges ter wille van de gemeenschap af te geven. Zo kan de fictieve deelname aan de maatschappij omslaan in ware verbondenheid. Verbondenheid met God en de gemeenschap van alle levende wezens is voor M.Buber de kern van het religieuze socialisme. Alle politieke slogans en programma's zijn krachteloos en nutteloos, wanneer zij niet het directe mét elkaar en vóór elkaar leven op het oog hebben. Het is de tragiek van Buber en zijn voorgangers, dat niet zij, maar de nazi's met hun "Volksgemeinschaft" de grote massa voor zich wisten te winnen. Dat het niet de Geest in de zin van Buber was, maar een grof misbruik van de collectieve geestdrift moge duidelijk zijn. De exploitatie van de "culturele wanhoop" (F.Stern),  dat laatste zo kenmerkend voor de duitse natie (verval van het oude federatieve Rijk) en op zichzelf te begrijpen, in gang gezet door de vertegenwoordigers van de "conservatieve revolutie" (P.de Lagarde, J.Langbehn, Moeller van den Bruck, E.Juenger, W.Sombart, C.Schmitt, M.Heidegger) resulteerde echter in een van bovenaf opgelegde Staatsgemeinschaft, bij uitsluiting en vernietiging van diegenen die daar niet in pasten: joden, intellectuelen, politieke tegenstanders, gehandicapten, zigeuners, kunstenaars en homo's. Het is het dubbelgezicht van het Derde Rijk (en niet alleen van dat systeem): enerzijds de idealisering, anderzijds de vernietiging, beide tegelijkertijd. Dat de Staatsgemeinschaft niets met vrije associatie in autonome gemeenschappen - zoals wij deze voorstaan - van doen heeft, moge duidelijk zijn. De misdaad van het Derde Rijk, naast het leed de direct betrokkenen aangedaan, was het misbruik en daardoor het missen van de historische kans om de gemeenschap in ere te herstellen. Maar hopen, dat ons nog een volgende kans gegund wordt. Niet de staat, maar de meerlagige zichzelf-organiserende gemeenschap garandeert de coherentie van de maatschappij

Van Horigheid naar Zelfsoevereiniteit

36. Gezien het voorgaande verbaast het niet, dat het neo-liberalisme - de uitkomst van onze Westerse egocultuur - alles in het werk stelt om de mensen nog verder te individualiseren, hen totaal op henzelf terug te werpen om hen steeds dieper in de zelfverslaving - het hebben - te drijven. „Recht op informatie", de slogan van de media, moet in feite verdere fragmentatie, versnippering, verwarring en chaos toedekken, in een mate dat aan de werkelijkheid geen touw meer vast te knopen is. De maatschappij is een verzameling verlamde eenden, waar geen enkel bevrijdend initiatief meer vanuitgaat. De frustratie drijft de consumptie steeds verder op. De hoogte van de behoeften is omgekeerd evenredig aan echt levensgeluk. Het is als in liefde. Is Het er, dan heb je verder niet zoveel nodig. Voel je je verlaten en eenzaam, zoek je je „geluk" in afleiding, shopping en geldverdienen. Het is de reden waarom het neo-liberalisme doodsbenauwd is voor alles wat met „gemeenschap" te maken heeft. Het heeft de mensen gehersenspoeld door gemeenschap tegenover vrijheid te stellen. Het bestempelt saamhorigheid als een achterlijk iets, een stadium dat overwonnen zou zijn. Dat gemeenschap - net als vrijheid - een fundamentele behoefte is, klinkt daarom niet meer door, omdat het lijnrecht tegen het belang van „big business" ingaat. Immers, mensen die in gemeenschap leven ontwikkelen zelf- en wederzijdse hulp en zijn dus minder afhankelijk van allerlei aangepraatte „behoeften". Iedere legitieme vorm van gemeenschapsstreven wordt daarom prompt verdacht gemaakt en in verband gebracht met „misdadige" politieke stelsels als communisme („collectivisme"), fascisme („volksgemeenschap") of anarchisme („zelfbestuur"). Dat vrijheid en verbondenheid twee kanten van dezelfde medaille zijn, dat vrijheid pas groeit aan de aanwezige beperkingen - waardoor het zichzelf overstijgen kan - dat dringt helemaal niet door tot deze „vrijheidsfundamentalisten". Het kapitalisme heeft geen ware vrijheid gebracht - je mening kunnen uiten betekent nog niet dat die mening van enig belang zou zijn, laat staan enige invloed kan uitoefenen - maar heeft onze persoonlijke integriteit en identiteit, de natuur zowel als onze samenleving - onze relatie met het vertikale zowel als met het horizontale - in snel tempo verder kapotgemaakt. Propagandistische leuzen kunnen de steeds schrijnender wordende werkelijkheid echter steeds minder verhullen.

37. Drie grote sociale bewegingen hebben het gezicht van Europa bepaald. De eerste was die der vrije boeren. In de oorspronkelijke germaanse stamstructuur waren de boeren vrij. Zij konden naar eigen inzicht hun land bebouwen en deelden de opbrengst vrijwillig met anderen. Bij geschillen was er de stamraad („thung"), voorgezeten door de stamoudste. Ook vrouwen namen er gelijkelijk aan deel. Een van de germaanse volken - de Franken - breidde zijn gebied echter ten koste van de anderen uit. Er ontstonden „heerschappelijke" verhoudingen. In tegenstelling tot wat men over het „feodalisme" vaak schrijft, werden de boeren in die eerste fase nauwelijks uitgebuit of onderdrukt. Er was meer een wederzijds dienstverband, waarin de „heer" weliswaar het laatste woord had. De boer was verplicht op het erf van de heer te blijven, maar daar stond tegenover dat zijn bestaan zeker was en ook welvarend. In ruil voor de bescherming van de heer stond de boer hem een deel van zijn opbrengst af. Naar voorbeeld van de kerkelijke hiërarchie - die overigens zelf ook uitgestrekte landgoederen bezat - groeide de adelspyramide echter steeds verder uit, waardoor de boer onder steeds grotere druk kwam te staan. Hij moest nu niet alleen voor zijn eigen heer een deel afstaan, maar onderhield ook nog eens een reeks andere adelijke hoogheren. Door de innovaties in landbouwtechnologie - diepe ploeg, paardenmanagement, windmolens en land-, zaai- en oogsttechnieken - werd er genoeg voedsel geproduceerd om de opkomende stadsbevolking te laten groeien, maar ging het levenspeil van de boer zelf erop achteruit. Met het gevolg, dat het feodalisme uiteindelijk in regelrechte uitbuiting ontaardde. Het resulteerde in boerenopstanden, waarvan de dertigjarige oorlog in Duitsland de allerbekendste is.

38. In de steden was een overeenkomstige ontwikkeling waar te nemen. Zij ontwikkelden connecties met andere gebieden waardoor uitwisseling van goederen ontstond. Handwerkslieden trokken naar de steden. Een nieuwe klasse van kooplieden wilde niet afhankelijk blijven van de heren, die niets van hun vak en positie verstonden. Steden kregen daardoor al snel macht, een eigen wetgeving, politieke rechten en onafhankelijkheid. Iedere stad was een collectief met een zelf georganiseerde verdeling van vrijheid en verantwoordelijkheid, status, goederen- en geldverkeer, rechten en plichten. De bekendste associaties waren de gilden, elk georganiseerd rond de eigen beroepen van kooplieden, timmerlieden, wevers, smeden, kleermakers etc. Zij garandeerden niet alleen de betrouwbaarheid, de kwaliteit en de bescherming van hun leden, maar schiepen ook banen voor aankomende meesters in het vak. „Zowel tussen individuen, als tussen steden en platteland, alsook tussen steden onderling, was de middeleeuwse economie gericht op het voorkomen van concurrentie (...). Men wenste geen risico’s, avonturen of speculatie. Vrijwel niemand dacht dat het juist was om te werken voor winstbejag. De weinigen, die dit wel deden - de „big businessmen" - werden gewantrouwd en overal met afkeur tegemoetgetreden" (R.R.Palmer). Echter met het groeien van de rijkdom, werd de kloof tussen arm en rijk groter. Italiaanse steden namen daarbij het voortouw. De Franse Revolutie was daarbij eerder een inhaalmaneuvre dan een sprong naar voren, in de zin dat de „citoyens" eindelijk hun rechten ten opzichte van de adel institutionaliseerden. Dat met de vernietiging van de feodale verhoudingen tevens gemeenschap-als-zodanig - de samenleving als een "levend organisme" - kapotgemaakt was, daar staan maar weinigen bij stil. Voeg daarbij de gevolgen van de latere industriële revolutie en het beeld van de verpauperde massa, uitgebuit door de kapitalisten is compleet. Net als bij de boeren, kwam daar uiteindelijk verzet tegen. Het socialisme en de klassenstrijd hadden hun intrede gedaan.

39. De parlementaire demokratie was de bekroning van het egalitaire steven sinds de Franse Revolutie. Het systeem van evenredige vertegenwoordiging kon echter alleen goed functioneren, zolang grote partijpolitieke organisaties het draagvlak van de maatschappij bleven. In de laatste decennia is dit echter steeds verder afgekalft. In plaats van de oude elites kwamen de nieuwe, die van wetenschap, technologie, media en „markt"economie. Zij trekken de mensen steeds verder het moeras van collectieve zelfverslaving in, dusdanig, dat de consumptieroes de gehele samenleving ontkracht. Als ieder individueel nu maar aan zijn (consumptieve) trekken komt, dan zal de rest de geprivilegeerde klasse een zorg zijn. Mensen die verslaafd zijn aan hebben zijn nu eenmaal gemakkelijk te manipuleren. Vandaar dat zowel staat als „big business" alles doen om de hebbehoefte van de mensen te bevredigen. Terwijl de oude slogans van „vrijheid en demokratie" onverminderd op het volk losgelaten worden, lijkt in de wereld alleen nog maar te gaan om producten, adverteren, marketing, hypotheken, inkomensbeleid, prijsstijgingen, CAO’s, pensioenen, belastingen, uitkeringen, beursberichten, aandelen en je bankrekening. Houdt je hond een worst voor en hij rent erachteraan. Dit allemaal in tegenstelling tot de mens van Zijn. Hij of zij is in zekere zin zichZelf genoeg. Zijn levensvervulling komt niet primair van het hebben, maar van kwaliteit van leven in allerlei opzichten: bewustzijn, zichZelf-zijn, genegenheid, vriendschap, een eigen ontwikkeling, vrijheid en verbondenheid. Net als in het verleden worden deze mensen verdacht gemaakt, in de bijstand ondergebracht, op straat gezet of opgesloten (in minder tolerante landen). Immers zij hebben hun zelfverslaving doorbroken en zijn (gedeeltelijk) uit de „markt"economie gestapt. Aangezien het systeem alle maatschappelijke gebieden aan zich getrokken geeft - van cultuur, onderwijs, kunst, geneeskunde tot spiritualiteit en sport - valt de vrije mens overal buiten. Het is de moderne vorm van uitstoting. Aangezien de parlementaire demokratie geheel in het belang van het hebsysteem is komen te staan, is zij nu een doodlopende weg. Alleen de verlossing uit het hebben, uit de ophoping en het teveel, de sprong van hebben naar Zijn, kan ons hier uithalen, individueel, alsook collectief. Niet "volkssoevereiniteit", maar Zelfsoevereiniteit en basisdemokratie zijn het antwoord op de huidige wereldwijde crisis.

De Nieuwe Alliantie

40. Het verlies van de "Europese ziel", het verval van de cultuur en de toeloop van immigranten zijn twee kanten van dezelfde medaille. Het is te vergelijken met de nadagen van het Romeinse Rijk. Ook daar bezetten de vreemde volken eerst de laagste posities in de maatschappij. Het verschaft hen een stevige basis om deze vervolgens uit te breiden. De door decadentie, overintellectualisme, individualisme, welstand, vergrijzing en zinloosheid gepijnigde autochtonen raken zo meer en meer afhankelijk van de inbreng der gekleurde bevolking. De laatsten zijn de pijlers waarop de eersten hun privileges kunnen behouden. De paradox is dus dat het establishment de belangrijkste voorvechter is van ongelimiteerde immigratie. Het resultaat is o.a. een verrijking van de cultuur. Dat de immigranten het hier zo goed doen, is niet in de laatste plaats te danken aan hun gemeenschapszin, iets waar wij veel van kunnen leren. Deze is vaak - zoals bij de Islam - religieus geinspireerd cq bepaald. Hoewel feministische schrijfsters de islamitische gemeenschapszin - de oemma - vaak als een nostalgisch verlangen naar oude tijden afdoen (waar veel waarheid in zit), heeft deze wel degelijk een functie bij de Europese immigratie.

41. De oemma wordt gekenmerkt door mensen die zich aan God onderwerpen. Deze gezamenlijke identiteit zorgt ervoor dat moslims elkaar beschouwen als lid van een universele gemeenschap. Het geloof wordt opgevat als een eenheid in verscheidenheid. Terwijl enerzijds de vijf pijlers der Islam voor iedereen dezelfde zijn, bestaat er wereldwijd een grote verscheidenheid aan plaatselijke gewoonten. Een moslim voelt zich bij een moslim altijd direct thuis*, ondanks het verval dat ook op de oemma overgeslagen is. Dat net iets meer aan gemeenschapszin helpt de moslim niet alleen te overleven in de Europese diaspora, maar ook een begin te maken met de opbouw van en nieuw leven. Familieleden, vrienden en kennissen helpen elkaar - bijvoorbeeld bij het opzetten cq runnen van een winkel - zonder dat de een onmiddellijk in dienst van de ander genomen hoeft te worden. Dit wordt bevorderd door de morele eisen ter ondersteuning van islamitische eenheid. Deze lijst omvat punten als: * verkrijgen en uitbreiden van kennis van de Islam * het cultiveren van een sterk geloof en een goed karakter * het ontwikkelen van zorg voor de ander cq gevoel van broederschap * het aangaan van concrete samenwerking * het "uitnodigen van anderen" tot de Islam * invloed proberen te krijgen op regeringspolitiek.  

* Dat dit vaak ook weer geidealiseerd wordt, getuigt het feit, dat in de praktijk geen enkele Turk een Marokkaanse moskee (en andersom) zal bezoeken, zoals mij door een Islamkenner werd medegedeeld.        

42. Met de snel groeiende immigratie van mensen uit andere culturen, wordt in Europa een nieuwe situatie geschapen. De eerste islamitische middelbare school in Rotterdam was daar bijvoorbeeld een teken van. Turken, Marokkanen, Afghanen, Iraniërs, Somaliërs maken een steeds groter deel van de bevolking uit. Maar ook zwart Afrikanen zoals de Ghanezen en anderen, de Surinamers en de Antillianen zullen een groter aandeel in de samenleving krijgen. Nu is het zo, dat al deze volken op de een of andere wijze een collectieve herinnering aan een vroeger koninkrijk hebben behouden. In hun mythen en sagen komt dit tot uiting. Ook concreet in de huidige tijd (de talloze Afrikaanse stamhoofden cq koningen) of het recente verleden (het Turks-Osmaanse Rijk) bestaan er banden met Uniegedachten. Als nieuwe burgers hebben zij recht op hun eigen dromen. Dat betekent, dat voor diegenen die nu nog allochtonen genoemd worden de idee van de Nieuwe Europese Unie wellicht niet eens vreemd overkomt. Het moge geillustreerd worden met het voorbeeld van het Osmaanse Rijk, aangezien dit verrassende overeenkomsten vertoont met het Rijk zoals dat ons voor ogen staat. Oorspronkelijk voortkomend uit een locale stam wisten de Osmanen een Rijk te scheppen, dat vijfhonderd jaar lang de Balkan en grote stukken van Azië en Afrika omvatte. Dit Rijk was enerzijds hierarchisch georganiseerd met een kleine heersersklasse ("Osmanlis") met de sultan - later keizer, Padisah genoemd - aan de top met de grote massa onderdanen ("raya") als het volk. Er was een grote sociale mobiliteit: een ieder ongeacht afkomst, cultuur of religie kon tot de heersende toplaag toetreden, mits aan een aantal voorwaarden was voldaan, waaronder toetreding tot de Islam de belangrijkste was.  Niet afkomst, rijkdom en positie, maar opvoeding cq opleiding waren de belangrijkste wegen, waarlangs carrière gemaakt kon worden.

Het antwoord op de sociale desintegratie is een radicale herstructurering
van de samenleving op alle niveau’s

43. De heersers beschikten over vier instituties die hun stempel op de maatschappij drukten: de keizer, het leger, de burokratie en de cultureel/religieuze dimensie. Opvallend genoeg lieten zij daarnaast zeer veel speelruimte voor de verschillende groepen en volken om hun leven naar eigen goeddunken in te richten. Iedere gemeenschap ("millet") was verregaand autark, autonoom, met eigen wetten, bestuur, religie en cultuur. Ieder volk had zijn eigen leider, die handelde naar de leidraad van zijn eigen gemeenschap. Verantwoording aan het Rijk beperkte zich grotendeels tot de verplichting belasting te betalen en voor de orde zorg te dragen. De bevoegdheden van de millet strekte zich uit van burgelijke stand, gezondheidszorg, sociale zorg, openbare orde tot en met de rechtspraak. Het verbindende tussen de verschillende volksgroepen werd gevormd door de gezamenlijke orientatie op de sultan, waaraan iedereen loyaliteit betuigde, naast de beroepsgroepen (gilden) - vergelijkbaar met de wijkgemeenschappen in ons model -  waarin leden van verschillende klassen, instituties en millets verenigd waren. De gilden zorgden daarnaast voor vele sociale en economische behoeften. Op persoonlijk vlak werd het gedrag verregaand bepaald door het "je grenzen kennen" ("hadd"), dat door een serie factoren als familie, positie, klasse en rang bepaald was. Hetgeen parallel loopt aan de (flexibele) zelfdefinitie - vrijheid in verbondenheid - van onze Zelfsoevereiniteit.  De sultan op zijn beurt heerste niet "vanuit zichzelf", maar als representant van de "goddelijke wil" op aarde. De soevereine macht is de uitdrukking van de bovennatuurlijke wet, tegenover welke hij - evenals iedere gewone burger - voortdurend verantwoording moet afleggen. Als hij tegen de "heilige wet" in zou gaan, dan vervalt ook de plicht tot gehoorzaamheid. Het valt niet moeilijk te zien, dat vooral de bestuursstructuur - het "Osmaanse Rijk der Autonome Gemeenschappen" en daarmee de bijdrage van de turkse cultuur - past in de visie op het Europa zoals wij deze zien. Uiteraard in harmonie met westerse humanitaire waarden en de Zelfsoevereiniteit, zoals wij deze voorstaan. Evenals alle andere culturen - ieder op zijn eigen wijze - dat zullen doen. Het is dan ook logisch, dat een toekomstige Europese keizer evengoed van allochtone afkomst zou kunnen zijn.

Nederland is niet vol; het is miserabel georganiseerd

44. Er vindt op dit moment een globale volksverhuizing plaats. Het is de consequentie van de wereldwijde expansie van het neo-liberalisme. De vergelijking met de nadagen van het Romeinse Rijk zijn frappant. Ook toen kwamen de armen op de rijkdom af. Het wereldwijd en decennialang ten toon spreiden van onze luxe via de TV tot in de armste hoeken van de globe kon niet zonder gevolgen blijven. Het was slechts een kwestie van tijd, dat de armen in beweging zouden komen om hun deel op te eisen. Deze migratie is nu begonnen. In de media wordt dit nog steeds voorgesteld als zou het om individuele gevallen gaan. De werkelijke cijfers worden achtergehouden of zijn vaak niet bekend. De legale migranten zijn slechts een klein onderdeel van de grote stroom. De massa's "illegalen" zijn echter het meest vertwijfeld. Met hun komst naar Europa (en andere westerse landen), hebben zij hun hele bestaan op het spel gezet. Zij hebben niets te verliezen. Mensen die zelfs de dood riskeren zijn niet te stoppen. De immigratie van "illegalen" in Europa betreft vele honderdduizenden per jaar en het zullen er steeds meer worden. Gauw zullen het er miljoenen zijn. De politiek probeert een onderscheid te maken tussen humanitaire en economische motieven. Welke motieven hebben wij echter altijd gehad? Welk recht hadden (hebben) wij om de wereld te koloniseren? Ons systeem is reeds 400 jaar een puur economisch uitbuitingssysteem dat hele culturen, sociale verbanden en het milieu steeds verder vernietigt. Dat de armen hun deel terug komen halen is een kwestie van globale rechtvaardigheid.       

45. Ook versterking van het "thuisfront" kan de grote volksverhuizing niet tegenhouden. De "discussies" gaan dan in de richting van verlenging van de wettelijke arbeidstijd. Ouderen wordt "de vreugde van de arbeid" voorgespiegeld. Zij zouden weer moeten gaan werken. Ook vrouwen moeten koste wat kost weer aan het arbeidsproces deelnemen. Ook al willen zij dit niet. Het voorstel is nu om "emancipatie" bij het ministerie van...economische zaken onder te brengen. De werkelijke situatie wordt daarbij verhuld. Het gaat helemaal niet om "werkgelegenheid" of "emancipatie". Enerzijds hebben wij de buitenlanders nodig om ons systeem met zijn privileges - de rijkdom, het bezit, de sociale voorzieningen, pensioenen en ziekteonkostenverzekeringen van onze vergrijzende bevolking - overeind te houden. O.a. Duitsland heeft zichzelf daarom officieel als immigratieland verklaard. Anderzijds mogen dezelfde buitenlanders geen dominante groep in de samenleving worden. Er heerst nervositeit omdat wij geen effectief integratiemodel hebben. (Hetgeen het belang van onze benadering benadrukt). Bovendien sluiten de behoeften van de arbeidsmarkt en de kwaliteiten van de immigranten echter niet altijd op elkaar aan. Vandaar de mobilisatie van de ouderen. Dat deze ouderen zich aan moeten passen aan het systeem in plaats van andersom is volkomen onrealistisch. Is het niet zo, dat grote groepen volwassenen de druk en het tempo al niet vol kunnen houden? De cijfers over stress, RSI en burn-out zijn schrikbarend. Ook steeds meer jongeren worden erdoor getroffen. Iedere maand gaan vele duizenden mensen de WAO in, met een totaal van bijna een miljoen...De demografie laat ons ook in de steek. Terwijl de immigranten kinderrijke gezinnen hebben, gaat de autochtone bevolking in aantal alleen maar achteruit. Het huidige systeem - met zijn totale afwezigheid van zelfgeorganiseerde gemeenschapsstructuur (zoals in dit boek bepleit) - kan zichzelf dus niet meer overeind houden, laat staan dat het de schokgolf van een globale volksverhuizing kan opvangen.

46. De onmacht, de afgunst en de haat in grote delen van de Derde Wereld ten opzichte van de uitbuitingspolitiek van het Westen is vele malen groter dan wij ons bewust zijn. Dit is niet verwonderlijk, gezien de onbarmhartige manier, waarop het Westen zijn eigenbelang najaagt. In nota's van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken uit 1948/49 (o.a. Policy Planning Study 23) staat, dat de Derde Wereld de rol heeft van "grondstofleverancier en afzetmarkt", die moet worden uitgebuit. Iedereen die weigert de industriële economieën van het Westen te bevoorraden, wordt daarbij als (gevaarlijke) tegenstander gezien. Verder: "We bezitten ongeveer 50 % van de rijkdom op aarde, maar vormen slechts 6,3 % van de wereldbevolking. Het kan dan ook niet anders dan dat we het voorwerp zijn van afgunst en haat. Onze belangrijkste opdracht voor de komende periode is een netwerk van relaties opzetten dat ons in staat stelt deze ongelijke positie te handhaven". En ook: "Om dit te bereiken moeten we elke vorm van sentimentaliteit of dagdromerij achterwege laten en onze aandacht concentreren op onze nationale doelstellingen. We moeten zwijgen over vage en onrealistische oogmerken als mensenrechten, verhoging van de levensstandaard en demokratisering (...). De dag dat we zullen moeten handelen volgens harde machtsconcepten is niet veraf (...). Hoe minder idealistische slogans ons dan hinderen, hoe beter"*. Het voor ons meest shockerende is misschien wel, dat we de afgelopen 50 jaar door slogans als "het vrije Westen", "mensenrechten" en "demokratisering" bewust misleid geweest zijn. Nu dat de VS - met de gebeurtenissen van 11.9 als excuus - openlijk de oorlog aan de hele wereld heeft verklaard, heeft het zijn ware gezicht laten zien. Daarbij dient onze verontwaardiging zich om te zetten in solidariteit met de slachtoffers. Niet meer via de organen van de staat - die immers een hoofdrol spelen in dit drama - maar direct: van mens tot mens, groep tot groep of volk, regio tot regio - een United Peoples - met mensen in Afrika, Latijnsamerika en Azië. Ons model van een gemeenschapsdemokratisch zelforganiserend federatief Europa kan dan uitgroeien tot de Wereldfederatie van Autonome Regio's.

* Om het publiek tevreden te stellen, was het nodig om naar buiten toe de "idealistische slogans" te blijven rondbazuinen, wat tot op de dag van vandaag gebeurt: Noam Chomsky "Het ware gelaat van Uncle Sam", 2000 EPO

het zijn niet de excessen van het kapitalisme
het kapitalisme zelf is het exces

47. De gevaren die onze cultuur bedreigen, komen dus niet van buitenaf, maar van binnenuit: ons systeem, dat doelbewust en zonder erbarmen - "economisch fundamentalisme" - zichzelf grenzenloos verrijkt, ten koste van de "rest" van de wereld. Dat dit werkt als een boemerang, daar zijn we nu "plotseling" achtergekomen. Om de balans te herstellen, heeft ont-commercialiseren van de samenleving - en alles wat daarmee samenhangt - de hoogste prioriteit. Hetgeen hetzelfde is als investeren in geestelijke cultuur. Het huidige concept van de EU is daartoe ongeschikt. Het dient uitgebreid c.q. vervangen te worden door een visie waarin de economie uit de politiek en de politiek uit de spiritualiteit voortkomt. Hetgeen zijn neerslag moet krijgen in het religieuze, culturele, sociale, bestuurlijke, politieke en economische leven. De Nieuwe Unie biedt daartoe het raamwerk aan. Net als in de nadagen van Rome - toen de cultuur evens in verval was - zal de inhoud grotendeels door anderen - immigranten - worden ingevuld. Of we het nu leuk vinden of niet: onze toekomst ligt niet zozeer in het "transatlantisch bondgenootschap", maar meer in de versmelting met de Derde Wereld om ons heen. Het integratiewerk moet al onze aandacht opeisen. Een van de opgaven is - alsnog - een verzoening tot standbrengen met de Islam. Daarbij het feit van onverzoenlijke groeperingen niet uit het oog verliezend! Van een religie die niet dient ter rechtvaardiging van het materialisme, met zijn praktische consequenties voor de religieuze beleving-zelf, de moraal, het dagelijks leven en de gemeenschap, kunnen wij nog veel leren. Hun opvatting over een toekomstig "groot-kalifaat" – mits liberaal geinterpreteerd - loopt overigens parallel aan onze Uniegedachte. Laat ons deze idee op korte termijn uitwerken, voordat het ons door fundamentalisten opgelegd wordt. Omgekeerd zou wederzijdse bevruchting, o.a. door het Europees humanisme de Islam ok zeker ten goede kunnen komen. Voor een duurzame toekomst is het dus zaak de juiste bondgenoten te kiezen. We zullen moeten wennen aan het feit, dat niet de verre "vriend", maar de onbekende naasten ons de garantie hiertoe geven.

terug.gif (769 bytes)

© 1999 Copyright by Han M. Stiekema
Last Update: 02/07/05